Wijziging beleidsbesluit over inkomen uit sparen en beleggen

8 mei 2015

Bloot eigendom wordt dan niet tot bezitting van het kind gerekend

De Staatssecretaris van Financiën heeft een beleidsbesluit in die zin gewijzigd dat hij onder voorwaarde een goedkeuring geeft voor de defiscalisering van vruchtgebruik en bloot eigendom.

De Staatssecretaris van Financiën heeft het beleidsbesluit van 3 september 2013, nr. BLKB2013/662M dat handelt over sparen en beleggen, gewijzigd. De wijziging betreft een goedkeuring voor de defiscalisering van vruchtgebruik en bloot eigendom.

De staatssecretaris keurt goed dat de defiscalisering van vruchtgebruik met terugwerkende kracht geldt vanaf de eerste peildatum voor box 3 na het openvallen van de nalatenschap. Hij stelt hierbij wel de voorwaarde dat het recht van vruchtgebruik wordt gevestigd binnen twee jaar na het overlijden van de erflater.

Het betreft hierbij de vruchtgebruiksituatie dat bij de langstlevende ouder de volledige waarde van de goederen in aanmerking wordt genomen op grond van artikel 5.4, leden 3 en 4, Wet IB 2001. De bloot eigendom wordt dan niet tot bezitting van het kind gerekend. Voorwaarde hiervoor is dat het vruchtgebruik juridisch is gevestigd. Nabestaanden blijken echter vaak te weinig tijd te hebben om het vruchtgebruik tijdig te laten vestigen. Aan deze situatie komt de staatssecretaris nu tegemoet.  

Besluit Staatssecretaris van Financiën van 8 mei 2015, nr. BLKB2015/409M, Stcrt. 2015, 13801

« | »